Herbestemmingsonderzoek kerken
RE-ST maakt deel uit van het collectief Studio Open Kerken (RE-ST, TRANS, Petillon-Ceuppens, endeavour, dr. Roel De Ridder) welk geslecteerd is voor een raamcontract voor de opmaak van diverse herbestemmingstudies voor kerken in Vlaanderen onder begeleiding van het Projectbureau Herbestemming Kerken. Ons collectief wil een specifieke bijdrage leveren binnen dit maatschappelijk debat.
Onderzoek
Een parochiekerk is een ruimte die in principe openstaat voor iedereen. Een parochiekerk, als publieke ruimte, beschikt over een groot potentieel, in de eerste plaats voor de lokale gemeenschap van gelovigen. En omdat er een algemene consensus is dat parochiekerken een grotere relevantie moeten krijgen, is het duidelijk dat de gebouwen ook voor niet-gelovigen een potentieel hebben. Maar dat potentieel is niet zomaar te benutten. Parochiekerken dreigen in onbruik te geraken – als het al niet zo ver is. Hun toekomst is vaak onduidelijk. De huidige parochiekerkenplannen zijn bovendien niet altijd een zegen voor de gebouwen zelf: in het geval dat er al concreet zicht is op een vernieuwde invulling van een parochiekerk, betekent dat nog niet noodzakelijk dat het uiteindelijke resultaat het gebouw en de lokale gemeenschap recht zal aandoen. Maar als kwaliteitsarchitectuur en een bijzondere aandacht voor maatschappelijke processen (ook op een erg lokaal niveau) hand in hand gaan, dan is er misschien wel en mooie toekomst weggelegd voor de gebouwen, of het nu om geklasseerde monumenten gaat of om eerder banale twintigste-eeuwse wijkkerken.
Bouwen op zich hoeft geen dogma te zijn. Wij willen niet ruimtelijk deterministisch denken: een nieuwe ingreep in een parochiekerk zal niet zomaar alle problemen (een lage bezettingsgraad, het priestertekort, de hoge exploitatiekosten...) oplossen. Het team wil juist vermijden dat kerkgebouwen – die vaak over bijzondere, zeldzaam geworden architecturale kwaliteiten beschikken – gehypothekeerd worden door nieuwe ingrepen, zeker als die ingrepen achteraf onnodig of te drastisch blijken. (In het geval van gedeeld gebruik geldt bijvoorbeeld: als de pastorale activiteit blijft achteruitgaan tot de priester, en dus de pastorale activiteit, wegvalt, is de opdeling tussen het sacrale en het niet-sacrale deel achteraf gezien een maat voor niets geweest.)
Dat wij kritisch zijn voor architecturale ingrepen wil niet zeggen dat we er in het geheel niet in geloven. Integendeel: een strategische ingreep kan wel degelijk een nieuwe dynamiek genereren. De kunst bestaat er dan in om het evenwicht tussen de ingreep zelf en het effect dat die ingreep teweegbrengt juist in te schatten. Een architecturale ingreep kan in het ideale geval een ‘extra’ of een nieuw draagvlak mobiliseren voor het kerkgebouw, maar zo werkt het niet altijd, en al zeker niet ‘automatisch’. Daarom is het raadzaam om te allen tijde de relatie tussen enerzijds de architectuur (oud en eventueel nieuw) en anderzijds het (potentieel) draagvlak te onderzoeken.
We combineren een financieel spaarzame blik met een maatschappelijke blik, en dat met respect voor de kwaliteiten van het kerkgebouw én voor de (lokale) gemeenschap van gelovigen en niet-gelovigen. Het team poogt om financieel haalbare ingrepen te doen (die dus spaarzaam omspringen met overheidsfinanciering); het wil de gebouwen niet ruimtelijk hypothekeren (zodat hun potentieel voor de gemeenschap zichtbaar aanwezig blijft) en het probeert mensen actief bewust te maken van zowel de problematiek als de mogelijkheden die de gebouwen bieden (in functie van een vergroot of verbreed draagvlak). Daarnaast, aan de hand van een bredere stedenbouwkundige blik, proberen we om realistisch om te springen met vragen naar ruimte. Met dat laatste wordt bedoeld: er is in Vlaanderen op veel plaatsen een overaanbod aan (gemeenschaps)infrastructuur. Er zijn culturele centra, gemeenschapscentra, parochiezalen, scholen en andere grote instituten die hun deuren na de uren openzetten... Misschien is de koppeling - zoals ze mogelijk bestaat in de hoofden van lokale actoren - van een bepaalde vraag naar ruimte aan het ruimteaanbod van het kerkgebouw niet meer dan een geforceerde poging om ‘toch maar iets’ met het kerkgebouw te doen? Misschien kan die nood in een andere gebouw vlakbij beter opgevangen worden? Het team wil een louter kortetermijndenken – de quick win dus – vermijden.
Tijd als waarachtige bouwsteen
Omdat we de complexiteit van de uitdaging erkennen, maar ook inzien dat de ‘geijkte oplossingen’ zoals ze in het Vlaamse discours over de toekomst van de parochiekerken naar voren worden geschoven wellicht niet volstaan, hebben wij een realistische visie ontwikkeld die expliciet rekening houdt met (onder andere) de aspecten tijd, draagvlak en beheer. Daarnaast heeft het team oog voor meer voor de hand liggende aspecten zoals de context en de kwaliteiten van het gebouw zelf. Bijzondere aandacht gaat ook uit naar het onderzoeken van mogelijkheden om de gebouwen meer en vaker open te stellen, ook los van de vieringen.
We waarderen het begrip ‘tijd’ als een waarachtige bouwsteen. Een onderscheid maken tussen maatregelen voor de korte termijn (bijvoorbeeld het voorzien van sanitair en een keukentje in een zijkapel), de middellange termijn (bijvoorbeeld het organiseren van dagelijks of wekelijks multifunctioneel gebruik) en de lange termijn (het overgaan tot herbestemming) kan daarin al helpen. Bovendien kan tijdelijk gebruik van kerkgebouwen – mits deugdelijk beheer, zie hieronder – een zinvolle piste zijn. Het is vaak beter om iets in de realiteit uit te testen dan om te hopen dat de architecturale ingreep als vanzelf meer gebruik, meer inkomsten en evenwichtigere exploitatiekosten met zich mee gaat brengen. Ten slotte: misschien dienen er zich in een latere fase betere, meer haalbare of interessantere gebruiksmogelijkheden aan die een onderdak kunnen krijgen in het kerkgebouw. Het zou zonde zijn als het kerkgebouw tegen dan al ingepalmd is door een zware architecturale ingreep. Ook al is een dergelijke ingreep ‘omkeerbaar’: de ingreep er weer uit halen is een enorm verlies aan kapitaal. Het overhaast overgaan tot grote ingrepen hoeft daarom niet de enige weg te zijn.
Voor het aspect draagvlak verwijst het team naar het tweede deel van het boek ‘Het open kerkgebouw’ van Sylvain De Bleeckere en teamlid Roel De Ridder. Het team begrijpt het draagvlak in relatie tot het beheer van het (toekomstig) kerkgebouw. Via eenvoudige participatiesessies is het mogelijk om lokale kennis en lokaal engagement op te sporen om die elementen vervolgens in te zetten in een vernieuwd kerkgebouw. Beheer komt voor het team vóór gebruik. Een vorm van beheer zal er altijd moeten zijn, wil het kerkgebouw tenminste een baken in het landschap of een ankerpunt in de wijk blijven. Gebruik is ‘slechts’ het gevolg van de immer wijzigende relatie draagvlak-kerkgebouw (zie ‘Het open Kerkgebouw’). Zonder een deugdelijk beheer (door reële mensen zoals de kerkraad of anderen, eventueel opgespoord via het participatieproces) heeft een architecturale ingreep amper zin.
Het aspect context begrijpt het team op een stedenbouwkundig (en ook expliciet maatschappelijk) niveau. Het omhelst de ruimtelijke context, het maatschappelijk draagvlak, de vragen naar ruimte die het kerkgebouw eventueel kan opvangen en de pastorale realiteit. Om strategische ontwerpbeslissingen te kunnen nemen is kennis van de bredere context essentieel, en participatiemethodieken zijn methodisch gezien heel handig om de context te verkennen en erop in te spelen. De (architecturale en erfgoedgerelateerde) kwaliteiten van het gebouw brengt de groep steeds in rekening – de volledige werkwijze is afgestemd op het waarderen van die zeldzaam geworden kwaliteiten. Ook voor het onroerend goed is er aandacht. Tenslotte denkt het team mee over manieren om het gebouw vaker (gedeeltelijk) open te stellen.
Creatief beheer
De pragmatisch-maatschappelijke aanpak van het team heeft meerdere voordelen: niet te veel ingrijpen is kostenbesparend, het hypothekeert de toekomst van het gebouw weinig of niet en het respecteert zowel het bouwkundig erfgoed als het roerend goed. Architecturaal gezien zijn er allerhande lichte interventies mogelijk (verwarming via het meubilair bijvoorbeeld) die op een eenvoudige manier de gebruiksmogelijkheden van het gebouw gevoelig vergroten.
Nevenbestemming is een zinvolle optie: er is al een vorm van beheer aanwezig (met eigen subsidiekanalen bovendien) die verder gezet kan worden en versterkt met een nieuw draagvlak en eventueel een nieuwe vorm van beheer. De relevantie van het gebouw, niet in het minst in de ogen van de stad of de gemeente, kan vergroot worden en de exploitatie gedeeld. Het team houdt rekening met de pastorale realiteit: op veel plaatsen in Vlaanderen is het al duidelijk dat er binnen enkele jaren heel wat minder kerkgebouwen nog bediend zullen worden door een priester. Nevenbestemming zal vaker wel dan niet een oplossing voor de tussentijd zijn.
Nog meer dan in nevenbestemming gelooft het team daarom in groeiscenario’s. Door nu niet te veel te investeren in de gebouwen (ook omdat er misschien weinig reële vraag naar ruimte is) blijft het potentieel van de parochiekerk gevrijwaard en worden er geen bruggen verbrand. Dat betekent niet dat het team ‘niet-bouwen’ als een dogma hanteert. Integendeel, het gaat om strategisch bouwen. Met weinig en relatief kleine ingrepen (die bovendien maximaal gebruikmaken van dat wat er al is: waarom een nieuwe box-in-the-box toevoegen als de sacristie of een zijkapel ook kan dienen?) zoals het voorzien van een keukentje of degelijk sanitair, het voorzien van slimme technieken, akoestische panelen op strategische plaatsen, enzovoort kan er soms heel veel effect gescoord worden.
Parochiekerken hebben een eigen beheersstructuur. Ze worden uitgebaat door een openbaar bestuur (een kerkfabriek) dat er niet noodzakelijk eigenaar van is (de stad of gemeente kan ook eigenaar zijn). Terwijl Vlaanderen, de steden en gemeenten en de kerkbesturen nadenken over de toekomst van de parochiekerken, hertekenen de bisdommen de pastorale kaart. De zogenaamde pastorale eenheden zullen groter worden dan de huidige parochies - parochies zullen dus fusioneren - en waarschijnlijk zullen die nieuwe grotere structuren ook juridische eenheden worden. Dat betekent dat er kerkfabrieken gaan ophouden met bestaan. Dat maakt de vraag naar een projectdefinitie niet eenvoudig. Want wie is de bouwheer? En wat als de bouwheer ophoudt met bestaan? Op dit moment is het niet overal duidelijk hoe de kerkgebouwen beheerd zullen worden; het beheer zal ook niet eenduidig zijn voor alle parochiekerken. Dat vraagt een soepele blik.
Ons collectief wil meedenken met de openbare besturen (steden, gemeenten, kerkbesturen) over beheersvormen. Vormen van beheer analoog aan de huidige (werken met vrijwilligers) drukken de kosten, maar zijn niet meer zomaar overal en altijd mogelijk. Het beheer delen kan financieel interessant zijn maar ook organisatorisch moeilijk. Formules als het verhuren of in erfpacht geven van het gebouw behoren wellicht tot de mogelijkheden. Het creatief beheer is ook voor ons een ontwerpuitdaging.